De mensen horen mij zuchten van ellende. Maar niemand komt mij troosten. De vijanden die horen hoe het met mij afgelopen is, zijn blij dat U dit heeft gedaan. Ze zijn blij dat U heeft gedaan wat U over mij gezegd had. Maar op een dag zullen ze net zo verwoest worden als ik!
Mensen horen mijn jammerklachten wel, maar niemand kan mij troosten. Al mijn vijanden zien hoe ik lijd en zij genieten ervan. En toch zal er eens een tijd komen—want U hebt dat beloofd—dat U met hen hetzelfde zult doen als U met mij hebt gedaan.